
Het nadeel van (heel) oud worden is dat veel, soms alle vrienden om je heen overlijden en slechts herinneringen blijven. Ik heb het geluk dat ik heel oud ben geworden maar ook voor mij geldt het nadeel dat ik vrijwel alleen ben overgebleven en mijn herinneringen met niemand meer kan delen. Waarschijnlijk daarom lig ik dikwijls, wanneer Klaas Vaak op zich laat wachten, in mijn dikke herinneringsboek te bladeren. Daarin valt heel veel te zien. Maar in mijn geest staat nog één gebeurtenis onuitwisbaar in mijn geheugen gebeiteld. Het is 1937, in Nederland heerst een economische crisis met vele honderdduizenden werklozen. Mijn vader was één van hen. Soms liep ik aan de hand van mijn vader naar een galerij op het Amsterdamse Frederiksplein (de plek waar nu het gebouw van de Nederlandse Bank staat). Wij sloten aan in een lange rij van armoedig geklede mannen. Wanneer wij aan de beurt waren moest mijn vader “stempelen”. Na het zetten van een stempel kreeg hij een zakje waarin zijn “steun” zat. Uiteraard was dat niet veel, zodat het woord armoe wel op z’n plaats was.
In de Ferdinand Bolstraat werd een nieuwe HEMA geopend en elke bezoeker zou een gratis appeltaartje ontvangen. Dus ging ik, nu aan de hand van mijn moeder, naar de HEMA. Uiteraard stond daar een lange rij liefhebbers.
Toen mijn moeder en ik door de Hema liepen, kwamen wij langs een uitstalling met kleurige sponzendoosjes.
Nu eerst even een korte toelichting: ik heb leren rekenen op een leitje waarop ik met een griffel sommen/tafels leerde. Als het leitje vol was, werd het schoongemaakt met een sponsje en afgedroogd met een zeempje. Sponsje en zeempje werden opgeborgen in een kleurig rond doosje met twee dekseltjes. Veel “rijke” kinderen in mijn klas hadden zo’n sponzendoosje, de “arme”, waaronder ik, hadden een Buisman blikje.
Toen ik als een jongetje van 8 jaar in de nieuwe HEMA langs de uitgestalde sponzendozen, prijs 10 cent, liep, liet ik mijn moeder stoppen en vroeg: “Mam mag ik ook zo’n mooie sponzendoos?” Mijn moeder aarzelde en ik drong aan: “Toe mam, bijna iedereen heeft zo’n mooie”. Ik voel nog haar knijpen in mijn hand, zij schudde haar hoofd en zei met een verstikte stem terwijl ik een traan op haar wang zag: “Ik heb geen dubbeltje” en ze trok mij mee in de richting van de gratis appeltaartjes.
Op dat moment heb ik als jongetje van amper acht jaar gezworen, dat dit mij later met mijn kinderen nooit zou overkomen. Een eed die ik gelukkig heb kunnen houden.